e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een beitel wetten aanzetten: ānzętǝ (Tegelen) De kleine oneffenheden die bij het slijpen zijn gevormd op de snede van de beitel met behulp van een wetsteen verwijderen. Zie ook afb. 72. [N 53, 48b] II-12
een blauwtje lopen een blauwtje gelopen: ’n blawtje gelaupe (Tegelen), een korfje gekregen: verouderd  ’n körfke gekrege (Tegelen) een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)] III-2-2
een bochel inwerken bult derin brengen: bø̜lt dǝren breŋǝ (Tegelen) Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89] II-7
een borrel drinken proeven: prēūvə (Tegelen) jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3
een boterham smeren een boterham smeren: əm bo̝təram šmēərə (Tegelen) smeren [RND] III-2-3
een dag overslaan bij het leggen rusten: rø̜stǝ (Tegelen) [N 19, 36] I-12
een dak beschieten beschieten: bǝšētǝ (Tegelen) Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.] II-9
een draad om het knoopsgat naaien omwerpen: omwɛrpǝ (Tegelen) Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139] II-7
een ei ei: ęi̯ (Tegelen) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen (de) schaal deraf doen: dǝ šāl dǝrāf dōn (Tegelen), de schaal dervan afhalen: dǝ šāl dǝrvan āfhǭlǝ (Tegelen), pellen: pɛlǝ (Tegelen), schellen: šęlǝ (Tegelen) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12