e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kruisteken maken n kruus maake: en kruuts make (Tegelen) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een lelijk gezicht trekken (een) lelijke snuit maken: n lilke sjnoet make (Tegelen), (een) snuit trekken: en snoet trekke (Tegelen), ⁄n sjnoet trèkke (Tegelen), een lelijk gezicht trekken: e lillik gezich trekke (Tegelen), een vieze snuit trekken: eine vieze snoet trekken (Tegelen), grijnereren: grienerere (Tegelen), lachen wie een boer die tandpijn heeft: lache wie nem boer dae tangkpien haet (Tegelen), lelijkerds trekken: lillerkes trekke (Tegelen) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4
een muur opmetselen (muren) optrekken: ǫptrękǝ (Tegelen), metselen: [metselen] (Tegelen) Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.] II-9
een muur uitloden een muur loden: ęjn mūr luǝjǝ (Tegelen) De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b] II-9
een muur voegen een gevel voegen: ęjnǝ gēvǝl vōgǝ (Tegelen) De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 √† 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.] II-9
een muur waterpassen uitwaterpassen: ūtwātǝrpasǝ (Tegelen), waterpassen: wātǝrpasǝ (Tegelen) De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.] II-9
een paar schoenen een paar schoenen: ei paar sjoon (Tegelen), ei par sjòon (Tegelen), n paar sjóon (Tegelen) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: e paar zök (Tegelen), n paar zök (Tegelen), ə paor zök (Tegelen) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een prijs vragen vragen (voor): wat vraog-ge d⁄r veur? (Tegelen), wat vreug⁄se vur dien hònderd? (Tegelen) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] III-3-1
een rad optrekken de band van het rad optrekken: dǝn˱ bank ˲van t rāt˱ ǫptre̜kǝ (Tegelen), het/een rad optrekken: ǝ rāt˱ ǫptre̜kǝ (Tegelen) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11