| 29804 |
afsluitdeur |
rangdeur:
raŋdø̄̄r (L270p Tegelen)
|
Stenen afsluitdeur die met slechte leem in de oveningang werd gemetseld om tijdens het bakproces de oven af te sluiten. De stenen van de ovenplaat (L 381) werden gemetseld met spij (spęj). In L 331 werd deze slechte soort leem spijs (ēpī̄s) genoemd - Donkers, pag. 45. [monogr.]
II-8
|
| 29706 |
afsnijder |
afsnijder:
āfšnijǝr (L270p Tegelen),
pijl en boog:
pī̄lǝbǭx (L270p Tegelen)
|
Houten boog met strak gespannen draad waarmee van rechthoekige brokken klei een laag wordt afgesneden, voldoende voor het vormen van een dakpan of een baksteen. Een afsnijder kon ook wel zijn vervaardigd van een ijzerdraad, waaraan aan elk van de uiteinden een houten klosje bevestigd was - Tegels Dialek, pag. 73. Het werken met de afsnijder werd in L 270 snijden (ēnij\) genoemd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛafstrijkboogɛ. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig dat wordt gebruikt bij het verwijderen van de overtollige klei in een vorm.' [monogr.]
II-8
|
| 28443 |
afstandblikje |
afstandblikje:
āfštant˱blekjǝ (L270p Tegelen)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
| 32193 |
afsteekpasser |
schuifpasser:
šū.fpasǝr (L270p Tegelen)
|
Winkelhaakvormige passer met op het lange been een verschuifbaar blokje met een spitse pen. Het wordt gebruikt om rechte lijnen af te tekenen. Het werktuig wordt dan met het korte been rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven waarbij de scherpe punt een lijn trekt. [N G, 16c]
II-12
|
| 33086 |
afsteker |
afsteker:
āfstękǝr (L270p Tegelen),
opsteker:
ǫpštękǝr (L270p Tegelen)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
| 29674 |
afstrijkboog |
pijl en boog:
pī̄lǝbō.x (L270p Tegelen)
|
Boog met draad waarmee de overtollige klei wordt afgestreken. Zie afb. 20 en het lemma ɛafsnijderɛ.' [N 98, 77; monogr.]
II-8
|
| 29672 |
afstrijken |
afstrijken:
āfštrī̄kǝ (L270p Tegelen)
|
De overtollige klei in de vormbak afstrijken met de handen of met behulp van een houten plankje, een afstrijkboog of een mes. Het woordtype afstrijken werd in L 270 ook gebruikt voor het afstrijken van de klei in een pannenvorm. [monogr.; N 98, 80 add.]
II-8
|
| 31979 |
aftekenen met behulp van een kruishout |
afkruisen:
āfkrȳtsǝ (L270p Tegelen),
afschrijven:
āfšrīvǝ (L270p Tegelen)
|
Met behulp van het kruishout of het dubbel kruishout een stuk hout op breedte en/of dikte aftekenen, bijvoorbeeld wanneer dit geschaafd moet worden. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan die rand lopende lijn in het hout. [N 53, 197b-d; N G, 17c]
II-12
|
| 29030 |
aftekenen met krijt |
vertekenen:
vǝrtęjkǝnǝ (L270p Tegelen)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
| 31344 |
aftekenmal |
mal:
mal (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
model:
modɛl (L270p Tegelen)
|
Kartonnen of houten voorbeeld waarnaar iets, bijvoorbeeld een profiel, gemaakt wordt. De aftekenmal kan dus dienen als geleider bij het afschrijven en/of controleren van het profiel van een werkstuk. [N 53, 196a] || Model in hout of karton van een onderdeel van kar of wagen. De wagenmaker heeft meestal mallen van berries, rongen, asblokken en bakonderdelen in zijn bezit voor elk kar- en wagentype dat hij maakt. Ook voor de segmenten van de velgen zijn meestal mallen voorhanden (Theuwissen, pag. 288-290). [N G, 19]
II-12
|