e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fineerzaag fineerzaag: finērzāx (Tegelen) Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.] II-12
fitis ovenmusje: aovemöske (Tegelen) fitis III-4-1
flaphoed flambard (fr.): flembaar (Tegelen), flaphoed: flaphood (Tegelen) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] || hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw leps: voornamelijk van koffie of thee  leps (Tegelen) smakeloos en flauw III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw valle (Tegelen), van de sokken gaan: ging van de zök (Tegelen), van de zök gaon (Tegelen), van zijn stokje vallen: veel van zien sjtökske (Tegelen) het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] III-1-2
flensbeslag flensband: flɛns˱baŋk (Tegelen), flensbeslag: flɛns˱bǝšlā.x (Tegelen) IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b] II-11
flensje flensje: flènsje (Tegelen), Syst. Veldeke  flensje (Tegelen) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] || Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)] III-2-3
flink; flinke persoon flink: flink (Tegelen) flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] III-1-4
fluim fluim: fluum (Tegelen, ... ), groene, een -: ene greune (Tegelen), klark: klark (Tegelen), kliek: WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]  kleek (Tegelen, ... ) fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2
fluimen uitspuwen klarken: klarke (Tegelen, ... ), klieken: WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.  kle(e)ke (Tegelen), spijen: [verl.tijd, rk?]  sjpeede (Tegelen) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2