e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geit geit: gęi̯t (Tegelen), geitje: gęi̯tjǝ (Tegelen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenmelksepap: Syst. WBD  geitemelksepap (Tegelen) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Tegelen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek persoon flap: flap (Tegelen) iemand die werkelijk niet goed wijs is III-1-4
geknield zitten op de knien zitten: op de kneen zitte (Tegelen) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geknipt werk knipwerk: knepwęrǝk (Tegelen), snijwerk: šnijwęrǝk (Tegelen) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
gekookte hersens gebraden hersens: Syst. Veldeke Als delicatesse.  gebraoje herses (Tegelen), harren: Syst. WBD  herre (Tegelen) Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
gekraagde roodstaart roodstaartje: zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart  roëd’sjtertje (Tegelen) gekraagde roodstaart III-4-1
gekruld haar gekruld haar: gekröld (Tegelen), krulhaar: krolhaar (Tegelen), krö.lhaor (Tegelen), krullen: królle (Tegelen), krulletjes: krulkes (Tegelen) gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1
geld centen: sente (Tegelen), Opm. tot ± 1910 spraken oudere mensen nog van "sens"en "sensse". Thans volkomen in onbruik geraakt.  sente (Tegelen), duiten: duite (Tegelen), geld: geld (Tegelen, ... ), gɛlt (Tegelen, ... ), grossen: vgl. Venlo Wb. (pag. 139): gros, 1. grosche (geldstuk -2. gros.  grosses (Tegelen), money (eng.): monnie (Tegelen), moppen: möp (Tegelen) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1