e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handbijl handbijl: hant˱bīl (Tegelen), handbijltje: haŋk˱bilkǝ (Tegelen), kapbijl: kap˱bīl (Tegelen), kapbijltje: kap˱bīlkǝ (Tegelen) Een licht bijl met korte steel die wordt gebruikt om uit ruw hout naven, spaken en rongen te bekappen en hun eerste vorm te geven. Zie ook afb. 179. [N G, 41] II-12
handboor bonboor: boŋbǭr (Tegelen), centerboor: sɛntǝrbǭr (Tegelen) Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b] II-12
handboor, fretboor boor: bǭr (Tegelen), handboortje: haŋk˱bø̜̄rkǝ (Tegelen) Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.] II-12
handboormachine, borstboormachine handboormachine: hant˱bǭrmǝšin (Tegelen) Boorapparaat met tandwieloverbrenging, waarbij tijdens het boren met één hand druk wordt uitgeoefend op het handvat en met de andere een hendel wordt rondgedraaid. Sommge handboormachines hebben in plaats van het handvat een plaat die tijdens het boren met de borst aangeduwd wordt. Zie ook afb. 84. [N 53, 174] II-12
handcultivator handcultivator: haŋkkøltivātor (Tegelen) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handen (kindernamen) habbetjes: habbekes (Tegelen) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Tegelen, ... ), grijpers: griepers (Tegelen), handen als plavuizen: heng as plavúzen (Tegelen), jatten: jatte (Tegelen, ... ), klauwen: klawwe (Tegelen), knoken: knwök (Tegelen), plavuizen: plevuuze (Tegelen), vuisten: vuus (Tegelen) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld handgeld: hangkgeld (Tegelen), hankgeld (Tegelen) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
handhei heiklots: hęjklǫts (Tegelen) Handgereedschap om palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn aangebracht. Zie ook afb. 26. [N 31, 5b; monogr.] II-9
handkar handwagen: haŋkwāgǝ (Tegelen) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13