| 20638 |
appelbol |
appelbol:
Syst. Veldeke
appelbol (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke Mv. -böl
appelbôl (L270p Tegelen),
Syst. WBD
appelbol (L270p Tegelen),
appelenbol:
Syst. WBD
appelebol (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
appelenflap:
Syst. WBD
appeleflap (L270p Tegelen)
|
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbeumke (L270p Tegelen),
appelenboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
āppelebuimke (L270p Tegelen)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
| 20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
appelemoos (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
appelemoos (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. WBD
appelemoos (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
appelmoes:
Syst. WBD
appelmoos (L270p Tegelen)
|
appelmoes || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
| 20744 |
appeltaart |
appelentaart:
Syst. WBD
appeletaart (L270p Tegelen),
appeltaart:
Syst. Veldeke Dim. -taertje
appeltaart (L270p Tegelen),
Syst. WBD
appeltaart (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20753 |
appeltaartje |
appeltaartje:
Syst. WBD
appeltaertje (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 24119 |
appelvink |
kersvink:
körsvink (L270p Tegelen)
|
appelvink
III-4-1
|
| 30265 |
architraaf |
chambranle:
šǝbraŋ (L270p Tegelen)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|
| 33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (L270p Tegelen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
| 32877 |
arend van de zeis |
angel:
ãŋǝl (L270p Tegelen),
ham:
hęm (L270p Tegelen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
| 23355 |
armenbanken |
onverpachte plaatsen:
onverpagde plaatse (L270p Tegelen),
vrije banken:
vreje benk (L270p Tegelen),
vrije plaatsen:
vreje plaatsen (L270p Tegelen)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|