e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelbol appelbol: Syst. Veldeke  appelbol (Tegelen), Syst. Veldeke Mv. -böl  appelbôl (Tegelen), Syst. WBD  appelbol (Tegelen), appelenbol: Syst. WBD  appelebol (Tegelen, ... ), appelenflap: Syst. WBD  appeleflap (Tegelen) Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelboom appelboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  appelbeumke (Tegelen), appelenboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  āppelebuimke (Tegelen) [DC 03 (1934)] I-7
appelmoes appelenmoes: appelemoos (Tegelen, ... ), Syst. Veldeke  appelemoos (Tegelen, ... ), Syst. WBD  appelemoos (Tegelen, ... ), appelmoes: Syst. WBD  appelmoos (Tegelen) appelmoes || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
appeltaart appelentaart: Syst. WBD  appeletaart (Tegelen), appeltaart: Syst. Veldeke Dim. -taertje  appeltaart (Tegelen), Syst. WBD  appeltaart (Tegelen, ... ) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appeltaartje: Syst. WBD  appeltaertje (Tegelen, ... ) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink kersvink: körsvink (Tegelen) appelvink III-4-1
architraaf chambranle: šǝbraŋ (Tegelen) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9
aren lezen zomeren: zø̄mǝrǝ (Tegelen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis angel: ãŋǝl (Tegelen), ham: hęm (Tegelen) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armenbanken onverpachte plaatsen: onverpagde plaatse (Tegelen), vrije banken: vreje benk (Tegelen), vrije plaatsen: vreje plaatsen (Tegelen) De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)] III-3-3