e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hiernamaals hemel: heemel (Tegelen) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader aardje wie vaartje: aardje wie vaardje (Tegelen), hij lijkt op vader: hè lèk op vaader (Tegelen), hij lijkt op zijn vader: hè liek op zien vader (Tegelen), hij lijkt veel op vader: hè lik veul op vaader (Tegelen), hij staalt op zijn vader: hè sjtaalt op sien vader (Tegelen), hè sjtaalt op zien vader (Tegelen) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijswerktuig takel: tākǝl (Tegelen) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hik hik: hik (Tegelen, ... ), hikkepik: hikkepik (Tegelen, ... ) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelen hinken: hinke (Tegelen), kwabben: Men tekende in t zand, op de stoep of op straat een vierkant, rechthoek of andere figuren en verdeelde deze in een aantal vakken van gelijke grootte. Afhankelijk van de grootte van de figuur of de ingewikkeldheid van het spel bedroeg dit aantal gewoonlijk 8 tot 16 vierkanten. Vervolgens werden deze genummerd, te beginnen bij 1.  kwabbe (Tegelen), Met krijt tekende men n in vierkanten verdeelde figuur. Al hinkende wordt dan n stuk pannescherf vooruitgeschoven. Men is áaf, als dit op een der krijtlijnen blijft liggen.  kwabbe (Tegelen), Waarbij binnen bep. vakken een houtje of steentje wordt voortgeschopt.  kwabben (Tegelen) [pag. 98: Kinderspel]. || hinkelspel [BN 06] || Kinderspel. III-3-2
hinkelperk perk: Perke trêkke vur te kwabbe: met n stokje of pannescherf in de losse grond, ofwel met krijt op t asfalt of stenen bestrating lijnen trekken. (Zie voorts hfdst. "Kinderspelen").  perk (Tegelen) Streep, lijn. III-3-2
hinniken hinniken: henǝkǝ (Tegelen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: hoepelpaerd (Tegelen), /  hoepelpaerd (Tegelen) hobbelpaard [SND (2006)] || Hobbelpaard. III-3-2
hoed hoed: hoot (Tegelen) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: ho.ət (Tegelen), hood (Tegelen, ... ) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3