| 33191 |
aanaardploeg |
vorentrekker:
vōrǝntrękǝr (L270p Tegelen)
|
Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24]
I-5
|
| 23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding van het allerheiligste:
aanbidding van het allerheiligste (L270p Tegelen)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 29964 |
aanbinder |
aanbinder:
ān˱beŋǝr (L270p Tegelen),
nevenbinder:
nē̜vǝbeŋǝr (L270p Tegelen)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
| 25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
prikken:
prekǝ (L270p Tegelen)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
| 29236 |
aandraaien |
aandraaien:
aandraaien (L270p Tegelen)
|
Met behulp van de overtollige klei aan de onderkant van het op zijn kop op de schijf geplaatste werkstuk een verhoogde of verbrede vorm aan het werkstuk geven. [N 49, 33a]
II-8
|
| 20965 |
aangeschoten |
aangeschoten:
aangesjaote (L270p Tegelen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 29053 |
aangesneden beleg |
aangesneden belegsel:
āngǝšnējǝ bǝlęqsǝl (L270p Tegelen)
|
Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b]
II-7
|
| 25349 |
aangeven |
geslacht gewicht aangeven:
gǝšlaxt gǝwex āngē̜vǝ (L270p Tegelen)
|
Aangeven van het gewicht van een te slachten rund bij de belastingdienst. [N 28, 1]
II-1
|
| 21470 |
aangeven, verklikken |
verklappen:
verklappe (L270p Tegelen)
|
klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
| 17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
hampele (L270p Tegelen),
haufele (L270p Tegelen),
in de handen houden:
in de hank haajen (L270p Tegelen),
vasthouden:
vashaojen (L270p Tegelen)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|