22328 |
inzet bij het spel |
zaad:
Ich heb mien zäodje trük: bij t kaartspel bedoelt men hiermee, dat men na afloop van het spel noch gewonnen, noch verloren heeft.
zaod (L270p Tegelen)
|
Zaad. [Inzet].
III-3-2
|
29790 |
inzetdeur |
muurtje:
myrkǝ (L270p Tegelen)
|
De van stenen en modder vervaardigde deur waarmee de toegangspoorten werden afgesloten. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
29530 |
inzetgat |
deursgat:
dø̄̄rs˲gāt (L270p Tegelen)
|
Het gat in de ovenwand waarlangs de te bakken produkten in de oven worden geplaatst. [N 49, 71b; monogr.]
II-8
|
29886 |
inzetten |
inzetten:
enzɛtǝ (L270p Tegelen)
|
De gedroogde pannen in de oven opstapelen. [monogr.]
II-8
|
29751 |
inzetter |
inzetter:
enzɛtǝr (L270p Tegelen)
|
De arbeider die de gedroogde pannen in de oven plaatste en ze op de juiste wijze rangschikte. In L 270 was de inzetter meestal tevens stoker. [monogr.]
II-8
|
20827 |
inzouten |
inzouten:
inzaaten (L270p Tegelen),
pekelen:
pekelen (L270p Tegelen)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)]
III-2-3
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
jaordeens (L270p Tegelen)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34074 |
jaarring |
jaarring:
jǭreŋ (L270p Tegelen)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
getailleerd (<fr.) jasje:
getaljeerd jèske (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
jacquetjak (<fr.):
sjeketjak (L270p Tegelen)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
gekleed pak:
gekleid pak (L270p Tegelen),
vroeger
gekleid pak (L270p Tegelen),
jacquet (<fr.):
jacquet (L270p Tegelen),
sjekèt (L270p Tegelen),
thans
jacqet (L270p Tegelen)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|