18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
gebreid kledingstuk met lange mouwen, over het vest onder de jas gedragen
kammezaol (L270p Tegelen)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime (L270p Tegelen),
Wie ich ze wilde keime gông miene kamp kepot (L270p Tegelen),
wie ich ze wôl keime ging miene kamp kepot (L270p Tegelen)
|
kammen || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
29587 |
kammenbakje |
kammenbakje:
kęjmǝbɛkskǝ (L270p Tegelen)
|
Aardewerken bakje voor kammen. [monogr.]
II-8
|
22336 |
kampen |
kavelen:
Wanneer 2 of meer teams (3 ofwel 6 schutters) bij de eindronde een gelijk aantal punten hebben behaald, (vakterm: die de kaart vól hebbe), moet er gekaveld worden; dit houdt in dat de schutters van deze teams een nieuwe ronde moeten schieten, waarbij elke schutter ditmaal slechts éeen schot mag lossen. Uiteindelijk winaar is dan uiteraard het team met het hoogste aantal punten.
kavele (L270p Tegelen)
|
Bij schuttersfeesten.
III-3-2
|
20599 |
kandeel |
grog:
gròk (L270p Tegelen)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
kerseluchter (L270p Tegelen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluchter (L270p Tegelen),
kerseluchters (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
kandelaar:
kandelair (L270p Tegelen)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
keniël (L270p Tegelen)
|
kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L270p Tegelen)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
31908 |
kantbeitel |
beitel:
hak˱bęjtǝl (L270p Tegelen),
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (L270p Tegelen)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|