e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kieskauwen knauwelen: knaw’wele (Tegelen) met lange tanden eten III-2-3
kieskauwer finter: fintər (Tegelen), sloknaas: sjlôk’naas (Tegelen), zemelaar: zemmelaer (Tegelen) iemand die erg kieskeurig aan tafel is || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kijkgat kijkgat: kī̄k˲gāt (Tegelen), lochtgat: lox˲gāt (Tegelen), quinquet: kenkē, kenkęt (Tegelen) Controlegat. In Q 95 werd het verloop van het bakproces niet via een speciaal kijkgat, maar via het stookgat, het potje (pø̜tē\), gecontroleerd. [N 98, 141; monogr.] || Elk van de in het gewelf van de kamers van een vlamoven aangebrachte kijkgaten die, door het wegnemen van een deksel, de mogelijkheid bieden in de oven te kijken. In L 270 was het kijkgat tevens luchtgat. Het luchten en brandproef nemen noemde men in L 270: luchten (lø̜xt\). In de ouderwetse handpannenfabrieken in L 270 werd een olielampje met dubbele luchtstroom gebruikt bij het controleren van de pannen in de ovens. Men noemde dit een ɛquinquetɛ - Tegels Dialek, pag. 93.' [monogr.] II-8
kikker kwakvors: kwek’vors (Tegelen), kwɛkfoͅrs (Tegelen) kikvors || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril kikkerdril: kikkerdril (Tegelen), kwakvorsengegeut: kwɛkfoͅrsəgəgoͅət (Tegelen), paddengegeut: ped’degeegäot (Tegelen) kikkerdril || kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)dril: kikkerdril (Tegelen), (-)geut, gegeut: kwɛkfoͅrsəgəgoͅət (Tegelen), ped’degeegäot (Tegelen) kikkerdril || kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND] III-4-2
kikkervisje kwakvors: kwekvors (Tegelen), poelpak: poel’pak (Tegelen) kikkerlarve || kikkervisje [DC 09 (1940)] III-4-2
kim van het vat schuine kant: šȳnǝ kaŋk (Tegelen), snijkant: šnikaŋk (Tegelen) De schuine kant die men met behulp van een dissel aan de binnenzijde van de koppen van de duigen kapt. Een dissel is een soort bijl waarvan het holle blad dwars op de steel bevestigd is en meer of minder naar de steel toe gekromd staat. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 32b] II-12
kind (algemene benaming) dopje: döb’ke (Tegelen), kind: kink (Tegelen, ... ), kĭnk (Tegelen), met een v-tje op de i  kink (Tegelen), kiŋk (Tegelen) kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)] || klein kind III-2-2
kindercommunie kindercommunie (<lat.): kingerkemuunie (Tegelen) Een kindercommunie [kingerkómmelejoeën]. [N 96D (1989)] III-3-3