e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinwerk klein werk: klęjn wɛrk (Tegelen) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
kleinzoon kleinkind: kleinkĭnk (Tegelen), kleinzoon: kleinzoon (Tegelen) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
kleioverschot afval: āf˲val (Tegelen), kladding: klateŋ (Tegelen), klets: klɛts (Tegelen) De kleiafval afkomstig van de handen van de draaier, van het afdraaien en van het afschaven. [N 49, 19a; N 49, 19b; N 49, 19c] II-8
kleiput aardberg: ē̜rt˱bɛrǝx (Tegelen), aardkuil: ē̜rtkul (Tegelen), aardsgat: ē̜rts˲gāt (Tegelen), de berg: dǝn˱ bɛrǝx (Tegelen), kuil: kul (Tegelen), leemkuil: lęjmkul (Tegelen), leemsgat: lęjms˲gāt (Tegelen, ... ), leemskuil: lęjmskūl (Tegelen), potberg: pǫt˱bɛrǝx (Tegelen) Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.] || Put, gegraven tot op de kleilaag. Volgens de invuller uit L 163 mocht men in de leemwei één √† twee steken uitgraven. [N 49, 2b] || Winningsplaats van klei die wordt gebruikt bij de vervaardiging van dakpannen. Zie ook de lemmata ɛpotaardeɛ en ɛdakpannenkleiɛ. Een aantal opgaven is mogelijk ook van toepassing op de plaats waar potaarde werd gestoken. Zie ook afb. 31.' [monogr.] II-8
kleischop aardschup: ē̜̜rtšø̜p (Tegelen) Doorgaans van hout vervaardigde schop waarmee men de klei stak en op het transportmiddel schepte. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteekschop voor kleiɛ.' [monogr.] II-8
kleisteker aardemannetje: ē̜rtmɛnkǝ (Tegelen), aardesteker: ē̜rtštē̜kǝr (Tegelen), leemsteker: lęjmštē̜kǝr (Tegelen) Arbeider die de klei voor bakstenen, dakpannen en greswaren steekt en in voorkomende gevallen ook op het vervoermiddel laadt. [N 98, 28; monogr.] II-8
kleivoorraadplaats leemshoop: lęjmshǫwp (Tegelen) Plaats op het fabrieksterrein waar men de gestoken klei opslaat. De klei ondergaat daarbij al een eerste menging doordat de verschillende kleisoorten door elkaar gestort worden. Bovendien wordt de grondstof blootgesteld aan de invloed van regen en vorst waardoor ze mals wordt. [N 98, 59; monogr.] II-8
klemmen spannen: španǝ (Tegelen) Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a] II-12
klemspie in het kruishoutblok kijl: kī.l (Tegelen) De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d] II-12
klep (van pet) klep: klip (Tegelen) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3