| 18605 |
balein |
balein:
belién (L270p Tegelen)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
bermhouter:
bɛrǝmhǫltǝr (L270p Tegelen)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
| 20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
kerbóet (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
karboet (L270p Tegelen),
kerboêt (L270p Tegelen),
Syst. WBD
kerboe’t (L270p Tegelen),
kerboët (L270p Tegelen),
körbōēt (L270p Tegelen)
|
balkenbrij || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 22707 |
balletje bij het bikkelen |
bal:
steeds een gummibal
bal (L270p Tegelen),
balletje:
belke (L270p Tegelen),
kootjesballetje:
kyøtjəsbeͅlkə (L270p Tegelen)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
| 17716 |
balzak |
zak:
Grof.
zak (L270p Tegelen)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
| 34084 |
banden |
banden:
bɛŋ (L270p Tegelen)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
| 32313 |
bandhaak |
bandhaak:
baŋkhǭk (L270p Tegelen)
|
De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46]
II-12
|
| 32310 |
bandijzer |
bandijzer:
baŋk˱īzǝr (L270p Tegelen)
|
Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43]
II-12
|
| 18322 |
bandschort met borststuk |
hartjesscholk:
hertjessjolk (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
scholk:
sjolk (L270p Tegelen)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 31891 |
bandschuurmachine |
bandschuurmachine:
bantšūrmǝšin (L270p Tegelen)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|