e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balein balein: belién (Tegelen) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balken van de zolder boven de dorsvloer bermhouter: bɛrǝmhǫltǝr (Tegelen) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij kruipuit: kerbóet (Tegelen), Syst. Veldeke  karboet (Tegelen), kerboêt (Tegelen), Syst. WBD  kerboe’t (Tegelen), kerboët (Tegelen), körbōēt (Tegelen) balkenbrij || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balletje bij het bikkelen bal: steeds een gummibal  bal (Tegelen), balletje: belke (Tegelen), kootjesballetje: kyøtjəsbeͅlkə (Tegelen) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
balzak zak: Grof.  zak (Tegelen) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)] III-1-1
banden banden: bɛŋ (Tegelen) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandhaak bandhaak: baŋkhǭk (Tegelen) De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46] II-12
bandijzer bandijzer: baŋk˱īzǝr (Tegelen) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandschort met borststuk hartjesscholk: hertjessjolk (Tegelen, ... ), scholk: sjolk (Tegelen) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bandschuurmachine bandschuurmachine: bantšūrmǝšin (Tegelen) Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.] II-12