e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landerijen hof: hǫǝf (Tegelen), land: laŋk (Tegelen), lãŋk (Tegelen), veld: vɛlt (Tegelen) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol rol: rǫl (Tegelen), wel: wɛl (Tegelen) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: sjtreek (Tegelen) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: dyvǝlshǭr (Tegelen) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint snoer: sjneur (Tegelen, ... ), sjneure (Tegelen), sjnoor (Tegelen), sjnòor (Tegelen) 1. bindlint van schort of doek || linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
langbenig paard (een) hoge: hūǝgǝ (Tegelen), kluppel: klø̜pǝl (Tegelen) [N 8, 20 en 62i] I-9
lange bouwladder steigerleider: [steiger]lęjǝr (Tegelen) Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.] II-9
lange broek lange boks: lang bòks (Tegelen), lang bôks (Tegelen, ... ), lange bóks (Tegelen) pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachterssok: sjlechterszök (Tegelen), šlechterszök (Tegelen) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3
lange kleurige herenkous sportkous: sjportkouse (Tegelen) mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)] III-1-3