| 33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L270p Tegelen)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
| 20487 |
beet, hap |
hap:
hàp (L270p Tegelen)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25053 |
beetje, een weinig |
vitseltje:
Vb. dao môt nag n vedzelke van aaf! (dit zegt men als iets nog niet precies past en er moet nog iets afgeknipt, afgesneden of afgezaagd worden).
ved⁄zelke (L270p Tegelen)
|
beetje, een weinig
III-4-4
|
| 18536 |
bef |
overhemdje:
euverhemdje (L270p Tegelen)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 24092 |
begijn |
begijntje:
begieënke (L270p Tegelen)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 33077 |
beginnen te oogsten |
aan de bouw (beginnen):
an dǝm bǫu̯ (L270p Tegelen)
|
Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.]
I-4
|
| 25559 |
beginnen te rijzen |
aan het loskomen zijn:
(het deeg) es ān ǝt loskomǝ (L270p Tegelen),
beginnen los te komen:
bǝgent los tǝ komǝ (L270p Tegelen),
beginnen te werken:
het deeg bǝgent tǝ węrkǝ (L270p Tegelen)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
| 32716 |
beginvoor, -voren |
aanslag:
ānšlāx (L270p Tegelen),
begin:
bǝgen (L270p Tegelen)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
| 20434 |
begrafenismaal |
begrafeniskoffie:
begreffeniskoffie (L270p Tegelen),
koffietafel:
koffietaofel (L270p Tegelen)
|
Benaming voor de maaltijd/het drankje dat nà de begrafenis werd gebruikt [VC 30 (1964)] || het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
| 18798 |
begrip, besef |
bezei:
bezèj (L270p Tegelen)
|
verstandelijk vermogen, het denken, begrip
III-1-4
|