e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luieren mig (du.): meu’tig (Tegelen) niet bezig zijn, niets uitvoerend III-1-4
luiermand babymandje: babymendje (Tegelen) mand; Welke verschillende namen voor verschillende manden kent uw dialect verder nog? geeft u een zo volledig mogelijke opsomming, zonodig met afbeldingen en toelichting. [N 20 (zj)] III-2-2
luiportaal portaal (<oudfr.): pertaol (Tegelen), portaol (Tegelen) Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3
luns luns: løns (Tegelen), spie/spij: špi (Tegelen) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
lunsschijf lunsschijf: lønsšīf (Tegelen), opsluitschijf: opšlūtšīf (Tegelen), voorstootschijf: vø̄rštūǝtšīf (Tegelen) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64] II-11
lurken lurken: lörkə (Tegelen) lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
lusten lusten: löstə (Tegelen), zich verhangen aan: zich verhan’ge aan (Tegelen) abnormaal verlekkerd zijn op een bepaalde spijs of drank || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] III-2-3
maag maag: maach (Tegelen, ... ), maag (Tegelen, ... ) maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1
maagden in de processie maagdenkoor: maagdekoeër (Tegelen) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3
maagvliezen blader: blār (Tegelen), (enk)  blāt (Tegelen) De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83] I-11