e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marmer marbel: marbəl (Tegelen) marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] III-4-4
marmeren beeld beeld: ein marmer beeld (Tegelen), ein marmere beeld (Tegelen, ... ), ein marmere beelt (Tegelen), ein marmeren beeld (Tegelen), un marmer beelt (Tegelen), ɛ marmer beeld (Tegelen), ɛ marmere(n) beeld (Tegelen) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
masker mommegezicht: Ook wel: n met vastenavond verkleed persoon.  mômmegezich (Tegelen) Masker met vastenavond. III-3-2
massieve muur volle muur: vǫl [muur] (Tegelen) Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a] II-9
mast bal: bal (Tegelen) De hoeveelheid geprepareerde kleimassa, nodig voor het draaien van één voorwerp. [N 49, 18a] II-8
mastenberd scheut: šø̄̄t (Tegelen) De plank waarop de masten worden gelegd. In L 163 en L 164 werd hiervoor de walkbank gebruikt, in L 163 later bovendien ook de draaitafel, een losse tafel bij de draaischijf. [N 49, 18b] II-8
mathaak pik: pek (Tegelen), pikhaak: pekhǭk (Tegelen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matrozenpakje matrozenpakje: matroĕzepekske (Tegelen), Tegelen Wb.  metroëze-pekske (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  matroézepekske (Tegelen) matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)] III-1-3
mattenklopper mattenklopper: matəklopər (Tegelen), matəkloͅpər (Tegelen), matəkløͅpər (Tegelen) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mayonaise mayonaise: màjjənéézə (Tegelen) mayonaise [RND] III-2-3