| 30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (L270p Tegelen),
kist:
kes (L270p Tegelen)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
| 17646 |
bekkenholte |
kom:
kòmp (L270p Tegelen)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
beköstige (L270p Tegelen),
Opm. "bekostigen"(beköstige) wordt in hoofdzaak in algemene zin gebruikt: bijv. "Men vreug zig aaf, woë det allemaol van beköstig wuërd"(ondehoud en bouwen van kerken, scholen). In t gewone spraakgebruik zegt men van gewone dagelijkse dingen: "Dèt kan ig neet betale"of "Dèt kan ig neet opbringe.
beköstige (L270p Tegelen)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 29051 |
beleg |
binnenwerk:
benǝwɛrk (L270p Tegelen)
|
Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW]
II-7
|
| 33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (L270p Tegelen),
belletjes:
bɛlǝkǝs (L270p Tegelen),
kloters:
klǭtǝrs (L270p Tegelen),
schellenkrans:
šɛlǝkrans (L270p Tegelen)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
| 33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝ (L270p Tegelen),
kloters:
klǭtǝrs (L270p Tegelen),
schellen:
šɛlǝ (L270p Tegelen),
schellenkrans:
šɛlǝkrans (L270p Tegelen)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
| 23951 |
belofte |
belofte:
belofte (L270p Tegelen)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
belaoke paose (L270p Tegelen)
|
De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 21464 |
beloven |
beloven:
belaove (L270p Tegelen)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
| 32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝ (L270p Tegelen),
mesten:
męstǝ (L270p Tegelen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|