e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onelegant paard (een) lompe: lōmpǝ (Tegelen), loebas: luu̯ǝbǝs (Tegelen) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9
oneven, niet door twee deelbaar omp: ômp (Tegelen, ... ) even of oneven || oneven, niet gelijk III-4-4
ongaar stuk deeg bank: baŋk (Tegelen), ziel: ziǝl (Tegelen) Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.] II-1
ongebluste kalk ongebluste kalk: ongǝbløs˱dǝ kalǝk (Tegelen) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongedierte, algemeen ongesiefer: óngesiefer (Tegelen), ôngesiever (Tegelen), ôn’gesiefer (Tegelen), Tegelen Wb.  ôngesiefer (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd) - is de verzamelnaam voor lastige, schadelijke diertjes (vlu?, luus, kakkerlakke, sjpinne, meele, roepse). Niemand zal "bi-jje", "levenhiersbiestjes"e.d. "?ngesiefer"willen noemen.  ôngesiefer (Tegelen) gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)] III-4-2
ongehuwd samenleven hokken: hokke (Tegelen), huizeren: in ongunstige zin  hoezee’re (Tegelen) een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || ongeoorloofd samenleven III-2-2
ongelovige ongelovige: ongeluuëvige (Tegelen) Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)] III-3-3
ongeschikt niet gaan: (het deeg) gęjt nēt (Tegelen), traag: trǭx (Tegelen) Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.] II-1
ongewijde aarde ongewijde aarde: op de ongewiede aerd (Tegelen), ongewijde grond: ongewiejde gronk (Tegelen), ongewiejde groonk (Tegelen) Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)] III-3-3
onhandig snijden tegen de draad in: taege də draod in (Tegelen) Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)] III-2-3