e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beurs achter in de kerk: achter in de kerk (Tegelen), achter in het portaal (<oudfr.): achter in et pertaol (Tegelen), onder het oksaal: onger et oksaol (Tegelen), staanplaatsen: staanplaatsen (Tegelen), vuilsig: vóel’sig (Tegelen) De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)] || in het beginstadium van rot worden III-2-3, III-3-3
bevelen bevelen: bevae’le (Tegelen) bevelen III-1-4
bevend schudden met de huid razelen: rāzǝlǝ (Tegelen) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9
bevertjes razelaar: ra’zelaers (Tegelen) trilgras III-4-3
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal voorstal: vø̄rštal (Tegelen) De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6
beweeglijk rondlopen fiksen: fikse (?) (Tegelen), rennen: renne (Tegelen), rondbessemen: ròngkbesseme (Tegelen), B.v. me zuut m al saoves ròngkbesseme.  ròngkbesseme (Tegelen), rondrennen: ronkrénne (Tegelen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewerken met de schaafbank de duigen strijken: [de duigen] štrīkǝ (Tegelen), voegen: vø̄gǝ (Tegelen) De duigen glad- en in model schaven met behulp van de schaafbank. Op de schaafbank geeft de kuiper de duig zijn uiteindelijke vorm. Hij versmalt de duig van het midden naar de uiteinden toe en hij schaaft de zijkanten schuin. [N E, 19b] II-12
bewerken met het haalmes de binnenkant uithalen: dǝ benǝkaŋk˱ ūthǭlǝ (Tegelen) De duigen aan de binnenkant met behulp van het haalmes licht uithollen. Daardoor kunnen de duigen later gemakkelijker worden gebogen. [N E, 17b] II-12
bewerken met het snijmes de buitenkant rondmaken: dǝ būtǝkaŋk roŋkmākǝ (Tegelen), rechttrekken: rɛxtrękǝ (Tegelen) De duig aan de buitenzijde met behulp van het snijmes in de lengterichting licht bol snijden. Het snijmes wordt ook gebruikt om de zijkanten van de duig te bewerken. Het middengedeelte van een duig wordt breder gelaten dan de beide uiteinden. [N E, 17a] II-12
bewerken van de duig voor het drogen bekappen: bǝkapǝ (Tegelen), rechtkappen: rɛxkapǝ (Tegelen) De duig na het klieven een eerste, ruwe bewerking geven met behulp van de kuipersbijl en het kapmes. Het hout is dan nog zacht en daardoor makkelijker te bewerken dan gedroogd hout. [N E, 12; N E, 13a] II-12