| 21023 |
beurs |
achter in de kerk:
achter in de kerk (L270p Tegelen),
achter in het portaal (<oudfr.):
achter in et pertaol (L270p Tegelen),
onder het oksaal:
onger et oksaol (L270p Tegelen),
staanplaatsen:
staanplaatsen (L270p Tegelen),
vuilsig:
vóel’sig (L270p Tegelen)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)] || in het beginstadium van rot worden
III-2-3, III-3-3
|
| 19258 |
bevelen |
bevelen:
bevae’le (L270p Tegelen)
|
bevelen
III-1-4
|
| 33843 |
bevend schudden met de huid |
razelen:
rāzǝlǝ (L270p Tegelen)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
| 24545 |
bevertjes |
razelaar:
ra’zelaers (L270p Tegelen)
|
trilgras
III-4-3
|
| 33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voorstal:
vø̄rštal (L270p Tegelen)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
| 17950 |
beweeglijk rondlopen |
fiksen:
fikse (?) (L270p Tegelen),
rennen:
renne (L270p Tegelen),
rondbessemen:
ròngkbesseme (L270p Tegelen),
B.v. me zuut m al saoves ròngkbesseme.
ròngkbesseme (L270p Tegelen),
rondrennen:
ronkrénne (L270p Tegelen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 32271 |
bewerken met de schaafbank |
de duigen strijken:
[de duigen] štrīkǝ (L270p Tegelen),
voegen:
vø̄gǝ (L270p Tegelen)
|
De duigen glad- en in model schaven met behulp van de schaafbank. Op de schaafbank geeft de kuiper de duig zijn uiteindelijke vorm. Hij versmalt de duig van het midden naar de uiteinden toe en hij schaaft de zijkanten schuin. [N E, 19b]
II-12
|
| 32267 |
bewerken met het haalmes |
de binnenkant uithalen:
dǝ benǝkaŋk˱ ūthǭlǝ (L270p Tegelen)
|
De duigen aan de binnenkant met behulp van het haalmes licht uithollen. Daardoor kunnen de duigen later gemakkelijker worden gebogen. [N E, 17b]
II-12
|
| 32265 |
bewerken met het snijmes |
de buitenkant rondmaken:
dǝ būtǝkaŋk roŋkmākǝ (L270p Tegelen),
rechttrekken:
rɛxtrękǝ (L270p Tegelen)
|
De duig aan de buitenzijde met behulp van het snijmes in de lengterichting licht bol snijden. Het snijmes wordt ook gebruikt om de zijkanten van de duig te bewerken. Het middengedeelte van een duig wordt breder gelaten dan de beide uiteinden. [N E, 17a]
II-12
|
| 32261 |
bewerken van de duig voor het drogen |
bekappen:
bǝkapǝ (L270p Tegelen),
rechtkappen:
rɛxkapǝ (L270p Tegelen)
|
De duig na het klieven een eerste, ruwe bewerking geven met behulp van de kuipersbijl en het kapmes. Het hout is dan nog zacht en daardoor makkelijker te bewerken dan gedroogd hout. [N E, 12; N E, 13a]
II-12
|