30223 |
panlatten |
daklatten:
dāklatǝ (L270p Tegelen),
panlatten:
panlatǝ (L270p Tegelen)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30471 |
pannen hangen |
voorlopig toeleggen:
vø̄rlø̜jpex tulɛqǝ (L270p Tegelen)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
29878 |
pannen namen |
pannen namen:
panǝ nāmǝ (L270p Tegelen)
|
De firmastempel aanbrengen aan de bovenkant van de aangedroogde pan. Dit werk werd doorgaans door jongens gedaan na schooltijd. [monogr.]
II-8
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
šūrə (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
toestrijken:
tuštrī.kǝ (L270p Tegelen)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
29870 |
pannen vormen |
pannen vormen:
panǝ vǫrǝmǝ (L270p Tegelen)
|
Coopman (pag. 57) beschrijft het vervaardigen van handvormpannen als volgt: ø̄̄Men steekt eerst de klei af; dan vermengt men ze met water, roert ze met schoppen en treedt ze met de voeten. Dit noemt men walken. Als ze op die wijze goed lenig is gemaakt, steekt men ze nog in eenen molen (potaardemolen) om ze goed te zuiveren. Men vat een stuk of eenen kluit van die klei en drukt of rolt dat stuk of dien kluit tot een platten koek met een rolstok. Die koek heeft de dikte van eene pan; men legt hem in eenen vorm, pannenvorm. Na er den neus of de nok aan gemaakt te hebben, legt men de weeke pan op planken en draagt ze naar de droogschuur. Daarna wordt ze in de zon gedroogd. Na behoorlijk gedroogd te zijn, gaat ze in den oven.ø̄̄ [monogr.]
II-8
|
29879 |
pannen wassen |
pannen wassen:
panǝ wasǝ (L270p Tegelen)
|
Met water de holle kant van de gevormde pan reinigen. [monogr.]
II-8
|
29832 |
pannenbakkerij |
pannenschop:
panǝšǫp (L270p Tegelen
[(meervoud: panǝšø̜p)]
)
|
Fabriek waar, doorgaans in handarbeid, dakpannen werden vervaardigd. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 458 over pannenschop op: ø̄̄pannenbakkerij, zoo genoemd omdat het gebouw aan een schop of overdekte plaats gelijkt (Limb.)ø̄̄. [monogr.; N 27 add.]
II-8
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
Syst. Veldeke
kook (L270p Tegelen),
Syst. WBD
kook (L270p Tegelen),
kòk (L270p Tegelen),
pannenkoek:
Syst. Veldeke
pannekook (L270p Tegelen),
Syst. WBD Enkelvoud: kook
pannekeu‧k (L270p Tegelen),
schaarkoekje:
sjer’kukske (L270p Tegelen)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoekje van de laatste resten van het beslag
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
Syst. Veldeke
besjlaag (L270p Tegelen),
Syst. WBD
besjlaag (L270p Tegelen),
deeg:
Syst. WBD
deig (L270p Tegelen),
dēīg (L270p Tegelen),
koekendeeg:
Syst. Veldeke
kokendeîg (L270p Tegelen)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|