e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
panlatten daklatten: dāklatǝ (Tegelen), panlatten: panlatǝ (Tegelen) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen hangen voorlopig toeleggen: vø̄rlø̜jpex tulɛqǝ (Tegelen) De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a] II-9
pannen namen pannen namen: panǝ nāmǝ (Tegelen) De firmastempel aanbrengen aan de bovenkant van de aangedroogde pan. Dit werk werd doorgaans door jongens gedaan na schooltijd. [monogr.] II-8
pannen schuren schuren: šūrə (Tegelen, ... ) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
pannen voegen toestrijken: tuštrī.kǝ (Tegelen) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannen vormen pannen vormen: panǝ vǫrǝmǝ (Tegelen) Coopman (pag. 57) beschrijft het vervaardigen van handvormpannen als volgt: ø̄̄Men steekt eerst de klei af; dan vermengt men ze met water, roert ze met schoppen en treedt ze met de voeten. Dit noemt men walken. Als ze op die wijze goed lenig is gemaakt, steekt men ze nog in eenen molen (potaardemolen) om ze goed te zuiveren. Men vat een stuk of eenen kluit van die klei en drukt of rolt dat stuk of dien kluit tot een platten koek met een rolstok. Die koek heeft de dikte van eene pan; men legt hem in eenen vorm, pannenvorm. Na er den neus of de nok aan gemaakt te hebben, legt men de weeke pan op planken en draagt ze naar de droogschuur. Daarna wordt ze in de zon gedroogd. Na behoorlijk gedroogd te zijn, gaat ze in den oven.ø̄̄ [monogr.] II-8
pannen wassen pannen wassen: panǝ wasǝ (Tegelen) Met water de holle kant van de gevormde pan reinigen. [monogr.] II-8
pannenbakkerij pannenschop: panǝšǫp (Tegelen  [(meervoud: panǝšø̜p)]  ) Fabriek waar, doorgaans in handarbeid, dakpannen werden vervaardigd. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 458 over pannenschop op: ø̄̄pannenbakkerij, zoo genoemd omdat het gebouw aan een schop of overdekte plaats gelijkt (Limb.)ø̄̄. [monogr.; N 27 add.] II-8
pannenkoek koek: Syst. Veldeke  kook (Tegelen), Syst. WBD  kook (Tegelen), kòk (Tegelen), pannenkoek: Syst. Veldeke  pannekook (Tegelen), Syst. WBD Enkelvoud: kook  pannekeu‧k (Tegelen), schaarkoekje: sjer’kukske (Tegelen) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoekje van de laatste resten van het beslag III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: Syst. Veldeke  besjlaag (Tegelen), Syst. WBD  besjlaag (Tegelen), deeg: Syst. WBD  deig (Tegelen), dēīg (Tegelen), koekendeeg: Syst. Veldeke  kokendeîg (Tegelen) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3