19443 |
pannenlap |
ketellap:
kaetellap (L270p Tegelen),
kwezel:
kwezel (L270p Tegelen),
panlapje:
panlepke (L270p Tegelen),
pannenlap:
pannelap (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29884 |
pannenoven |
pannenoven:
panǝǭvǝ (L270p Tegelen)
|
Algemene benaming voor een oven waarin dakpannen worden gebakken. Aanvankelijk paste men in de pannenindustrie de in 1820 door Henschel te Kassel geconstrueerde overslaande-vlamoven, de zgn. Kasseler oven toe. Deze oven kenmerkt zich door het feit dat de produkten erin niet in aanraking komen met de brandstof omdat zich tussen stookplaats en inzet een van gaten voorziene muur bevindt. Zie ook afb. 32. Na 1920 verdwenen geleidelijk de Kasseler ovens om vervangen te worden door de meer praktische ringovens. Tegenwoordig wordt vooral gebruik gemaakt van de tunneloven waarbij de ruwe pannen langs de hittebron in het midden van de tunnel worden voortbewogen. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata ɛringovenɛ, ɛvlamovenɛ en ɛtunnelovenɛ.' [monogr.]
II-8
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝštrīkǝr (L270p Tegelen)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
knijptang:
knīptaŋ (L270p Tegelen),
pannentang:
panǝtaŋ (L270p Tegelen)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
29869 |
pannenvorm |
pannenvorm:
panǝvǫrǝm (L270p Tegelen)
|
Houten, enigszins holle vorm waarop de gestreken kleikoek gelegd werd. Aan de bovenzijde van de vorm bevond zich een kleine uitholling die tevoren met klei gevuld werd. Op deze wijze ontstond aan de pan de uitstulping waarmee deze over de panlat gehaakt kon worden. [monogr.]
II-8
|
29871 |
pannenvormer |
pannenkletser:
panǝklɛtsǝr (L270p Tegelen),
pannenvormer:
panǝvǫrǝmǝr (L270p Tegelen)
|
Arbeider die de pers bediende waarmee de pannen werden gevormd. Het woordtype pannenkletser is ook de algemene scheldbenaming voor de inwoners van Tegelen - Tegels Dialek, pag. 107. [monogr.]
II-8
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantūfəls (L270p Tegelen),
eerste e is klankloos
pentoeffel (L270p Tegelen),
slof:
sjloffe (L270p Tegelen),
šlūfə (L270p Tegelen)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
pàp (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
pap (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. WBD
pap (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23900 |
paradijs |
paradijs:
paredies (L270p Tegelen)
|
Het Paradijs [et paredies]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30149 |
paramentwerk |
maatverband:
mǭt˲vǝrbaŋk, mǭt˲vǝrbant (L270p Tegelen)
|
Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25]
II-9
|