e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pret, schik freude (du.): fruid (Tegelen), joeks: joeks (Tegelen) plezier, pret || pret, plezeier III-1-4
prevelen prevelen: prevele (Tegelen) Prevelen. [N 96B (1989)] III-3-3
priem pin: pen (Tegelen), priem: prim (Tegelen), spitspunt: špetspønt (Tegelen) Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.] II-12, II-7
priemen steekijzers: štē̜k˱īzǝrs (Tegelen) De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.] II-9
priester priester: priester (Tegelen) Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] III-3-3
priester gewijd worden priester gewijd worden: priester gewijd waere (Tegelen) Priester gewijd worden. [N 96D (1989)] III-3-3
priesterfeest priesterfeest: priesterfieës (Tegelen) Een priesterfeest. [N 96D (1989)] III-3-3
priesterkoor koor: koeer (Tegelen, ... ), koer (Tegelen) Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)] III-3-3
priestersteek met ronde luifel steek: sjtéek (Tegelen) priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)] III-3-3
priesterwijding priesterwijding: priesterwijding (Tegelen) De Priesterwijding. [N 96D (1989)] III-3-3