e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
retraite retraite (fr.): retraite (Tegelen) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: retraitehoees (Tegelen) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reuzel lies: lēs (Tegelen), %%meervoud%%  lēzǝ (Tegelen) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet lies: Syst. WBD  lees (Tegelen), liezen: lees (Tegelen), Syst. Veldeke  lees (Tegelen), Syst. WBD  lees (Tegelen), reuzel: Syst. Veldeke  reusel (Tegelen), Syst. WBD  reuzel (Tegelen) de lange stroken vliesvlees langs de ribben van een geslacht varken die tot vet worden gesmolten || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] III-2-3
revers omslag: ømšlāx (Tegelen), revers: rǝvēr (Tegelen) De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] II-7
rib rib: rib (Tegelen), rub (Tegelen, ... ), röb(bekas) (Tegelen) rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribben in stukken delen doorkappen: dōrkapǝ (Tegelen), doorzagen: dōrzāxǝ (Tegelen) [N 28, 104; N 28, 106a; monogr.] II-1
richten richten: rextǝ (Tegelen) Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] II-9
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontschup: (gewone) schup (Tegelen), kleine schoep (Tegelen), %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Tegelen) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek om te rooien viertands: vērtɛŋs (Tegelen), vijftands: viftɛŋs (Tegelen) Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60] I-5