e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rondslenteren, ronddolen (zich) vertreden: i.e. doelloos rondlopen.  zich vertrèje (Tegelen), dabberen: dabbere (Tegelen), dweilen: dweile (Tegelen), rondlummelen: rónklummele (Tegelen), rondslenteren: ròngksjlentere (Tegelen), rondslungelen: ròngksjlungele (Tegelen), zwabberen: zjwabbere (Tegelen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rondtrekken van de processie rondtrekken: ronktrèkke van de processie (Tegelen) Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)] III-3-3
rongblokken schemels: (enkelv)  šēmǝl (Tegelen) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen rongen: roŋǝ (Tegelen) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen karoren: kɛrūrǝ (Tegelen), rongogen: roŋǫu̯gǝ (Tegelen) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbont paard koepaard: kupē̜rt (Tegelen) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodbonte koe van het donkerrode type roodbont (bijvgl. nmw.): rūtbǫŋkt (Tegelen), roodbonte koe: rūǝtboŋtǝ [koe] (Tegelen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodbonte koe van het oranjerode type oranjebont (bijvgl. nmw.): oranjǝbǫŋkt (Tegelen), roodbont (bijvgl. nmw): rūtbǫŋkt (Tegelen), roodbonte koe: rūǝtboŋktǝ [koe] (Tegelen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b] I-11
roodborstje roodborstje: rôêtbòrsje (Tegelen) roodborst III-4-1
roofbijen rovers: rø̜jvǝrs (Tegelen) Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.] II-6