e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukwind stuwer: sjtoewər (Tegelen), windvlaag: wink vlaeg (Tegelen) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
runderhorzel, horzel horzel: hoor’sel (Tegelen) horzel III-4-2
runderhorzellarve angelgat: Veldeke (iets gewijzigd) Additie bij vraag 35 de beschadiging van t leer veroorzaakt door de larve van de runderhorzel) noemt men: -  angelgater (Tegelen), horzelmade: Tegelen Wb.  hoorselmaaj (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  hoorselmaje (Tegelen), horzelworm: Tegelen Wb.  hoorselworm (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  hoorselwörm (Tegelen), paardsmade: Veldeke (iets gewijzigd)  paersmaje (Tegelen) larve [N 26 (1964)] || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] III-4-2
runderlapjes rindslapjes: rings-lepkes (Tegelen), Syst. Veldeke  ringkslepkes (Tegelen), Syst. WBD  ringslèpkes (Tegelen), ringslépkes (Tegelen) runderlapjes || Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee beesten: bīstǝ (Tegelen), koeien: kyi̯ (Tegelen), koevee: kuvīǝ (Tegelen), rindvee: reŋkvīǝ (Tegelen), vee: vīǝ (Tegelen) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rundvleessoep rindvleessoep: Syst. Veldeke  rinkvleissoep (Tegelen), Syst. WBD  rinkvleissoep (Tegelen, ... ), rundvleessoep: Syst. Veldeke  rundvleissoep (Tegelen), Syst. WBD  rundvlei‧ssōēp (Tegelen) Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3
rups groene rups: greun-roeps (Tegelen), moosrups: Tegelen Wb.  moosroepse (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  moosroepse (Tegelen), rups: roeps (Tegelen, ... ), Tegelen Wb.  roeps (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  ’n roeps (Tegelen) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)] || rups rups [DC 46 (1971)] III-4-2
rustaltaar rustaltaar: rusaltaor (Tegelen) Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
rustperiode in de winter winterzit: wentǝrzet (Tegelen) Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b] II-6
ruwe blokschaaf korte voorloper: kǫrtǝ vø̄rlø̜jpǝr (Tegelen) Blokschaaf zonder keerbeitel, die wordt gebruikt om stukken hout ruw af te schaven. Ruw schaafwerk werd in Herten (L 330), Stein (Q 15), Geulle (Q 18), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) met de voorloper gedaan. Zie ook het lemma ɛvoorloperɛ.' [N 53, 56; monogr.] II-12