e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schafttijd koffietijd: kofitīt (Tegelen) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjang (Tegelen, ... ) schande || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-1-4, III-3-3
schapenvet ongel: Syst. Veldeke  oongel (Tegelen), óngel (Tegelen), Syst. WBD  ôngel (Tegelen), schaapsvet: Syst. WBD  sjaopsvet (Tegelen) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
scharnierbeitel fitsbeitel: fets˱bęjtǝl (Tegelen) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharrelen scharren: šorǝ (Tegelen), šęrǝ (Tegelen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen het uitschateren van het lachen: ⁄t éetsjatere van ⁄t lache (Tegelen) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schaven schaven: šāvǝ (Tegelen) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaver handhaver: handhaver (Tegelen) Arbeider, die de aardewerkprodukten in droge, ongebakken toestand afwerkt. Tot zijn werkzaamheden behoren onder meer het schaven, zuiveren en opmaken van de voorwerpen. [N 49, 37b; monogr.] II-8
schavotten schavotten: šāvǫtǝ (Tegelen) Houten etages, op ongeveer een schopzwaai afstand boven elkaar in de wand van de kleikuil geplaatst, waarlangs het zand en de klei trapsgewijze naar boven wordt gebracht. [monogr.] II-8
schede metsenschede: metse-sjei (Tegelen), metsesjei (Tegelen), schede: sjei (Tegelen, ... ) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1