e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepvlees soepenvlees: soepəvleis (Tegelen) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
soevereinboor kroeskop: kruskǫp (Tegelen), verzinkboor: vǝrzeŋk˱bǭ.r (Tegelen), vǝrzɛŋk˱bǭ.r (Tegelen) Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.] II-12
soevereinen verzenken: vǝrzɛŋkǝ (Tegelen) Met de soevereinboor een boorgat kegelvormig afschuinen. Zie ook het lemma ɛsoevereinboorɛ.' [monogr.; N 33, 329 add.] II-12
sok sok: ich laup altied op mien sök as ich toed bön. Mien vrouw breit-er jidder kier wir niej veut aan (Tegelen), ich loup altied op mien zök as ich aan ⁄t hoes bön. Mien vrouw sjtrikt d⁄r altied wir niej veut aan (Tegelen), ich loup altiéd op de zök as ich tóes bön. Mien vrouw sjtrik d⁄r idders kiër wir niej veut aan (Tegelen), zok (Tegelen, ... ), zük (Tegelen) Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3
sokophouder sokophouder: zokophajer (Tegelen, ... ), zokophalder (Tegelen, ... ), zokophouder (Tegelen) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldaat soldaat: səldoət (Tegelen) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes bradertjes: Syst. Veldeke  bröterkes (Tegelen), knapjes: Syst. Veldeke Knepkes zien hêl gebakke körsjes  knepkes (Tegelen), krapjes: Syst. WBD  krèpkes (Tegelen) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
soldaten soldaten: ṣəldo:tə (Tegelen) soldaten [RND] III-3-1
soldatenkerkhof oorlogskerkhof: oorlogskerkhaof (Tegelen), soldatenkerkhof: seldaotenkerkhof (Tegelen), sjoldaotekerkhaof (Tegelen) Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)] III-3-3
solderen solderen: sǫldērǝ (Tegelen) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11