e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stempel stempel: štɛmpǝl (Tegelen) Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.] II-1
stenen pot, keulse pot keulse pot: kölse pot (Tegelen), uiles: meestal aardewerk van hier.  oeles (Tegelen) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stenen vervaardigen tichelen: texǝlǝ (Tegelen) De benaming voor het hele proces van klei delven, vormen en bakken van stenen. Zie ook het lemma ɛtichelenɛ.' [N 98, 3; monogr.; N 30, 52c add.] II-8
stenendrager stenendrager: štęjndrē̜gǝr (Tegelen), stenenschurger: štęjnšø̜rǝgǝr (Tegelen) De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.] II-9
sterk ijzerhoudende klei ijzeraarde: ī̄zǝrē̜rt (Tegelen) [N 98, 22; monogr.] II-8
sterke mortel metselspijs voor waterdicht werk: mɛtsǝlšpijs ˲vør wātǝrdext węrǝk (Tegelen), waterdichte spijs: wātǝrdextǝ [spijs] (Tegelen) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterke trasmortel trasspijs: tras[spijs] (Tegelen) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterven doodgaan: dooëd gaon (Tegelen), kapotgaan: kǝpot˲gǭn (Tegelen), sterven: sjterve (Tegelen, ... ), štɛrvə (Tegelen, ... ) Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)] || sterven, overlijden I-11, III-2-2
sterven van een plant kapot gaan: kepot gaon (Tegelen) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
stervensgebed beden voor de stervende: beeje vur die sjtervende (Tegelen) Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)] III-3-3