e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiekem geniep: geniep (Tegelen), geniepig: geniepig (Tegelen), stiekem: sjtiekem (Tegelen, ... ), sjtikum (Tegelen), stiekem (Tegelen, ... ) heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] III-1-4
stier stier: stīr (Tegelen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen houterig (bn.): houterig (Tegelen), latterig (bn.): latterig (Tegelen), scheef: sjeif vingers (Tegelen), sjeif vüs (Tegelen), stijf: sjtīēf (Tegelen), stiéf (Tegelen) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfsel stijf: štīf (Tegelen), stijfsel: stiefsel (Tegelen) Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel III-2-1
stijl deurstijl: dø̄rštīl (Tegelen), houteren stijl: hø̜ltǝrǝ štīl (Tegelen) Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.] II-9
stijlvoetplaat grondplaat: groŋkplāt (Tegelen) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stijve mortel te droge spijs: tǝ dryǝgǝ špī.s (Tegelen), te droog: tǝ drȳǝx (Tegelen) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stiksteek achtersteek: axtǝrštēk (Tegelen), stiksteek: štekštēk (Tegelen) Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46] II-7
stikzijde stikzij(de): štekzi (Tegelen) Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57] II-7
stilstaan hu(j): hȳi̯ (Tegelen), ju(j): jȳi̯ (Tegelen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10