e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijkhout afstrijker: āfštrī̄kǝr (Tegelen), strijkhout: štrī̄khǫlt (Tegelen), strijkkluppel: štrī̄kklø̜pǝl (Tegelen) Stok om de kleikoek glad te strijken. De ɛafstrijkerɛ (L 270) was een van beukehout vervaardigde lat, 60 cm lang, 6 cm breed en 2 cm dik met afgeronde uiteinden - Tegels Dialek, pag. 73/121.' [monogr.] II-8
strijktafel, strijkbank strijkbank: štrī̄k˱baŋk (Tegelen), strijktafel: štrī̄ktǭfǝl (Tegelen) Bank of tafel waarop met behulp van een strijkhout de kleikoek in een vorm werd platgestreken. [monogr.] II-8
stro struu: stryǝ (Tegelen), štryǝ (Tegelen) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stro binden binden: beŋǝ (Tegelen), opbinden: ǫp˱beŋǝ (Tegelen) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
strompelend lopen bij het aantrekken aanstoten: ānštūǝtǝ (Tegelen) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk van een struik poest: (mv.: püs).  de poes (Tegelen) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3
stronk, boomstronk boks: boks (Tegelen) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten koolstengel: koëlsjtengels (Tegelen), stronk: sjtrunk (Tegelen), stronke (Tegelen) koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7
strontje wegeschijter: waegesjiéter (Tegelen) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: stroontvleeg (Tegelen) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2