e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tonneau tonneau: tonō (Tegelen) Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.] I-13
toot achtertompen: axtǝrtømp (Tegelen), kartomp: (mv)  kęrtømp (Tegelen), tomp: tomp (Tegelen), tompen: tømp (Tegelen) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
tootbeslag beslag: bǝšlāx (Tegelen), tompbeugels: tomp˱bø̄gǝls (Tegelen) Het metalen beslag dat aan de achterkant van de kar ter bescherming om de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of bakbomen (bij de slagkar) wordt aangebracht. Zie ook het lemma ɛtootɛ in wld I.13, pag. 41.' [N G, 59b] II-12
torenhaan t hantje van dn taore?].: haan (Tegelen, ... ), windwiezer (Tegelen) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits dak van de toren: et daak van de toren (Tegelen), spits: sjpits (Tegelen), sjpits van de tore (Tegelen) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkklok: kerkklok (Tegelen, ... ), uurwerk: oorwerk (Tegelen) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk torenvalk: toorevalk (Tegelen) torenvalk III-4-1
tornen lostornen: lostǫrnǝ (Tegelen) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif lachduif: lachdoef (Tegelen) tortelduif III-4-1
touwtjespringen touwtjespringen: /  touwke sjpringe (Tegelen), [niet in woordenlijst]  touwke sjpringe (Tegelen) [Touwtje springen]. || touwtje springen [SND (2006)] III-3-2