e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vet vet: vęt (Tegelen) Gezegd van klei die een vrij hoge mate van plasticiteit vertoont en zich derhalve goed laat kneden. [N 49, 12a] II-8
vet te mesten vaars mestkoe: mestku (Tegelen), mestrind: (mv)  mɛstreŋǝr (Tegelen) [N 3A, 75c] I-11
vetkoe slachtkoe: šlaxt[koe] (Tegelen), vetkoe: vɛt[koe] (Tegelen) Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.] I-11
vetmesten masten: mastǝ (Tegelen) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11
vetweide vetwei: vɛtwɛi̯ (Tegelen) Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.] I-8
vetweiden vetweiden: vɛtwɛi̯jǝ (Tegelen), vɛtwɛi̯ǝ (Tegelen) Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b] I-11
veulen veulen: vø̄lǝ (Tegelen) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
viaticum communie (<lat.): kemuunie (Tegelen), heilige hostie (<lat.): h hostie (Tegelen) De H. Communie als teerspijs voor een stervende, viaticum. [N 96D (1989)] III-3-3
vier uitersten uitersten: uuterste (Tegelen) De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)] III-3-3
vierde deel van een stuk boomstam deel: dęjl (Tegelen), klamp: klamp (Tegelen), kwart: kwart (Tegelen) Zie de toelichting bij het lemma ɛklievenɛ.' [N E, 9] II-12