22832 |
vieren |
vieren:
gəve.ərt (L270p Tegelen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
30166 |
vierkante voegspijker |
vierkantig voegijzer:
vērkɛntex ˲ vōx˱īzǝr (L270p Tegelen)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffiedrinken (L270p Tegelen),
kóffie drinke (L270p Tegelen),
kóffiedrinke (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
kóffiedrïnke (L270p Tegelen),
kôffiedrinke (L270p Tegelen)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 17 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21542 |
vijf frank |
stuk:
Opm. bijv. "die koe haet 30 sjtökke gekos".
⁄n sjtök (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
vijf frank:
enne vief-frang (L270p Tegelen),
Opm. auch = Bels of Belga.
vief frang (L270p Tegelen)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
vief wung (L270p Tegelen)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
Opm. de ie (van "viefke") gerekt uitspreken.
⁄n golde viefke (L270p Tegelen),
half tientje:
⁄n half tiëntje (L270p Tegelen)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
Opm. auch = Bels of Belga.
vieftig frang (L270p Tegelen)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31395 |
vijlborstel |
vijlborstel:
vīlbǫrstǝl (L270p Tegelen)
|
Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147]
II-12
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vī.lǝ (L270p Tegelen)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
vijver:
vīēvər (L270p Tegelen)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|