e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vieren vieren: gəve.ərt (Tegelen) gevierd [RND] III-3-2
vierkante voegspijker vierkantig voegijzer: vērkɛntex ˲ vōx˱īzǝr (Tegelen) Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.] II-9
vieruursboterham koffiedrinken, het -: koffiedrinken (Tegelen), kóffie drinke (Tegelen), kóffiedrinke (Tegelen, ... ), kóffiedrïnke (Tegelen), kôffiedrinke (Tegelen) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 17 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
vijf frank stuk: Opm. bijv. "die koe haet 30 sjtökke gekos".  ⁄n sjtök (Tegelen, ... ), vijf frank: enne vief-frang (Tegelen), Opm. auch = Bels of Belga.  vief frang (Tegelen) 5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijf wonden van christus vijf wonden: vief wung (Tegelen) De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vijf-guldenstuk gouden vijfje: Opm. de ie (van "viefke") gerekt uitspreken.  ⁄n golde viefke (Tegelen), half tientje: ⁄n half tiëntje (Tegelen) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vijftig frank vijftig frank: Opm. auch = Bels of Belga.  vieftig frang (Tegelen) 50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijlborstel vijlborstel: vīlbǫrstǝl (Tegelen) Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147] II-12
vijlen vijlen: vī.lǝ (Tegelen) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver vijver: vīēvər (Tegelen) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] III-4-4