| 24270 |
vogeltje dat nog niet kan vliegen |
kwak:
pas uit het ei ("pasgeboren"(sic))
kwak (L270p Tegelen)
|
vogeltje
III-4-1
|
| 24892 |
vogelwikke |
wikke(n):
wekǝ (L270p Tegelen)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
| 18229 |
voile |
voile (fr.):
foël (L270p Tegelen),
voiletje (<fr.):
fuëlke (L270p Tegelen)
|
kleine aan de hoed bevestigde voile, die dames eertijds voor het gezicht plachten te dragen || voile, sluier
III-1-3
|
| 20755 |
vol-au-vent |
pastei van bladerdeeg:
Syst. Veldeke
pastei van blaardeig (L270p Tegelen),
vol-au-vent:
Syst. Veldeke
vollevang (L270p Tegelen)
|
Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20127 |
volière |
kouw:
kow (L270p Tegelen),
mussenkouw:
mös’sekow (L270p Tegelen)
|
kooi || vogelkooi
III-2-1
|
| 21268 |
volk (mensen) |
mensen:
minsə (L270p Tegelen)
|
volk [RND]
III-3-1
|
| 23585 |
volkszang |
mis met volkszang:
mis met volkszang (L270p Tegelen)
|
Volkszang, samenzang van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
volle aaflaot (L270p Tegelen)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25201 |
volle maan |
volmaan:
vol maon (L270p Tegelen)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bēǝr (L270p Tegelen),
bē̜r (L270p Tegelen),
bīr (L270p Tegelen),
bīǝr (L270p Tegelen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|