| 23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbeeje (L270p Tegelen)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 24025 |
voorbruidje |
bruidje:
bruudje (L270p Tegelen)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
oversteek:
euvərsjtaek (L270p Tegelen)
|
doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
voorgebrorchte (L270p Tegelen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (L270p Tegelen)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
| 29951 |
voorhamer |
beul:
bø̄l (L270p Tegelen),
voorhamel:
vø̄rhāmǝl (L270p Tegelen),
vø̜rhāmǝl (L270p Tegelen),
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (L270p Tegelen),
vø̜rhāmǝr (L270p Tegelen)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
| 34101 |
voorklauw |
teen:
tīǝn (L270p Tegelen),
voorklauw:
vø̄rklǫu̯ (L270p Tegelen)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
| 33799 |
voorknie |
knie:
knēi̯ (L270p Tegelen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
| 29032 |
voorkrimpen |
inpersen:
enpɛrsǝ (L270p Tegelen),
krimpen:
krømpǝ (L270p Tegelen)
|
Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a]
II-7
|
| 31833 |
voorloper |
roffel:
rufǝl (L270p Tegelen),
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (L270p Tegelen)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|