e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk kuiken hoentje: hønkǝ (Tegelen), pul: pø̜l (Tegelen) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is drachtige maal: draxtegǝ mǭl (Tegelen), dragend rind: drāgǝnt reŋk (Tegelen), dragende maal: drāgǝndǝ mǭl (Tegelen), eerste maal: īrstǝ mǭl (Tegelen) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen ooi: ōi̯ (Tegelen), schaap: šǭp (Tegelen) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zog: zox (Tegelen) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke gans gans: gās (Tegelen) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12
vrouwelijke kalkoen schroethen: šrūthɛn (Tegelen), schroethoen: šrūthon (Tegelen) [A 6, 3b; L 1, 113; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hoen: hon (Tegelen), hōǝn (Tegelen), tuut: tȳt (Tegelen) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwenkant vrouwenkant: vrouwekank (Tegelen), vrouwenkank (Tegelen) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrouwenkleren dameskleren: dameskleier (Tegelen), vrouwenkleren: vrouwe kleier (Tegelen), vrouwekleier (Tegelen), vrouwekleijer (Tegelen), vrouwluikleren: vroului kleiër (Tegelen), vrouwluu kleier (Tegelen), vrouwskleren: vrouws kleier (Tegelen) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
vrouwenondergoed ondergoed: ongergood (Tegelen), ondergoed voor vrouwlui: ongergood vur vrouluu (Tegelen) Ondergoed voor vrouwen [DC 62 (1987)] || Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)] III-1-3