e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wentelploeg wentelploeg: wɛntǝl[ploeg] (Tegelen) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
wentelteefje wentelteefje: Syst. WBD  wentelteefjes (Tegelen, ... ) Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)] III-2-3
wereldgeestelijke kapelaan: kaploön (Tegelen) Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)] III-3-3
werk (zn) werk: vérk (Tegelen) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werk (zn.) werk: werk (Tegelen) werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)] III-3-1
werkbank schaafbank: šāf˱baŋk (Tegelen), tafel: tafel (Tegelen), werkbank: werkbank (Tegelen, ... ), węrkbaŋk (Tegelen) De bank waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. Tussen de werkbank en de werktafel (zie het lemma ''werktafel'') zal het verschil doorgaans niet zo groot zijn geweest. [N 29, 30a; N 29, 105e: monogr.] || De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.] II-1, II-12
werkbankblad blad: blā.t (Tegelen) Het werkvlak van de werkbank. Het werkbankblad bestaat uit een dik blok massief hout waarin verschillende vierkante en ronde gaten in zijn aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstootblokgatɛ en ɛbankhaakgatɛ.' [N 53, 208c; monogr.] II-12
werkbanklade lade: lāj (Tegelen) De lade die soms onder het werkblad is aangebracht en onder meer voor het opbergen van (klein) gereedschap wordt gebruikt. [N 53, 208d] II-12
werkbankonderstel voetstuk: vōtštø̜k (Tegelen) Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e] II-12
werkbij vlieg[bij]: vlēx[bij] (Tegelen), werk[bij]: węrk[bij] (Tegelen) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6