e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiedschopje geedschoffeltje: gē̜i̯šyfǝlkǝ (Tegelen) Klein schepje met handvat, voor het af- en/of uitsteken van onkruid; soms ook gebruikt om voer voor kleinvee uit te steken of om te poten. Voor het type scheven, zie het lemma Paardebloem. [N 18, 53; monogr.; add. uit N 18, 18b; GV, K7] I-5
wiekenstel van de pikbinder molen: mø̄lǝ (Tegelen) Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.] I-4
wiel rad: rā.t (Tegelen), rāt (Tegelen), meervoud  r˙ār (Tegelen) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband band: bank (Tegelen  [(mv bɛŋ)]  ), beslag: bǝšlā.x (Tegelen), reep: re̜jp (Tegelen) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielen van de cultivator slof: šlof (Tegelen) De wielcultivator, die van achteren steeds twee wielen heeft, wordt van voren ondersteund door een klein zwenkwiel ofwel - en dan betreft het meestal een zwaarder model - door een tweewielig voorstel. [N 11, 78a add.; N 11IA, 151; monogr.] I-2
wielen van de voorploeg ploegrader: [ploeg]rār (Tegelen) [N 11, 31.II.b add.; monogr.] I-1
wielewaal paradijsmus: parədiesmös (Tegelen), wielewaal: wielewaal (Tegelen, ... ) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] || wielewaal III-4-1
wierook wierook: wierook (Tegelen) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierookkorrels: wierookkorrels (Tegelen), wierookkorreltjes: wierookkorrelkes (Tegelen) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookvat wierooksvat: wierooksvaat (Tegelen) Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)] III-3-3