| 31775 |
wipzaag |
wipzaag:
wep˲zāx (L270p Tegelen)
|
Machinale zaag die door middel van een voetpedaal wordt aangedreven en waarvan het smalle zaagblad een op- en neergaande beweging maakt. De wipzaag is de voorloper van de decoupeerzaagmachine (zie het volgende lemma). [N 53, 19]
II-12
|
| 32461 |
wis |
wits:
wets (L270p Tegelen)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
| 33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L270p Tegelen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
| 34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L270p Tegelen)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
| 25174 |
wisselvallig weer |
afwisselend:
aafwissəland (L270p Tegelen),
betrokken:
bətrokkə (L270p Tegelen),
t weer staat te luimen]:
loerechtig (L270p Tegelen),
’t waer sjteit zig te bedinke (L270p Tegelen),
’t wèt niet wat ’t wilt (L270p Tegelen),
’t wéér wét neet wat ’t wilt (L270p Tegelen),
’t zit te loere (L270p Tegelen)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 29853 |
wissen |
wissen:
witsǝ (L270p Tegelen)
|
Bundels riet die gebruikt werden om het grondwater tegen te houden. De wissen werden in L 381 later op het afgegraven stuk geplant. [monogr.]
II-8
|
| 33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L270p Tegelen),
ster:
štɛr (L270p Tegelen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
| 23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdaag (L270p Tegelen)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
Syst. WBD
fluitekiës (L270p Tegelen),
fluiterkaas:
fluitərkiejəs (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
fluiterkieès (L270p Tegelen),
fluiterkiës (L270p Tegelen),
Syst. WBD Werd in de oorlog nogal veel gemaakt, kon met zure melk, geloof ik.
fluiterkie‧s (L270p Tegelen),
smeerkaas:
Syst. WBD
sjmaerkīēs (L270p Tegelen)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štęi̯n[klee] (L270p Tegelen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|