e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woest, onachtzaam lopen hollen: holle (Tegelen), kletteren: klettere (Tegelen), woest lopen: weus loupe (Tegelen) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
wolfsdak gesnoeid dak: gǝšnøt˱ dāk (Tegelen), wolfskap: wǫlǝfskap (Tegelen) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfseinde dakschild: dākšelt (Tegelen) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit gebroken gebit: gǝbrǭkǝ gǝbet (Tegelen), gebroken trens: gǝbrǭkǝ trɛns (Tegelen  [(bij militaire paarden)]  ) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wollen muts (kinderen) muts: muts (Tegelen) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonderdoener die wonderen doet: dae wongere duit (Tegelen) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen wonderen doen: wongere doon (Tegelen) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
woord woord: woͅərt (Tegelen) woord [RND] III-3-1
wormbulten angels: aŋǝls (Tegelen), gezwel: gǝžwɛl (Tegelen) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
worp kwart: kwār(t) (Tegelen), worp: wǫrǝp (Tegelen) Bepaalde hoeveelheid potaarde waarvan, naargelang de afmetingen, een aantal potten kan worden gedraaid. Het woordtype strang werd in de aardewerkfabrieken in Q 95 gebruikt voor een kleistreng in de vorm van een worst die in de fabrikage-afdeling in plakken werd gesneden. In L 163 verstond men onder een hoop ballen een partij brokken leem, bijvoorbeeld 36 stuks, op maat afgeknepen door de ballenmaker, waar zo mogelijk 36 bloempotten door de draaier van gedraaid konden worden. [N 49, 14; monogr.] II-8