| 32998 |
zaaitijd |
zaaitijd:
zɛi̯ti.t (L270p Tegelen)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
| 32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
bouwen:
[bouwen] (L270p Tegelen),
diep bouwen:
[diep bouwen] (L270p Tegelen),
diep ploegen:
[diep ploegen] (L270p Tegelen)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
| 33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālrø̜q (L270p Tegelen)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
| 25227 |
zacht winterweer |
bol weer:
baolwaer (L270p Tegelen),
kwakkelweer:
kwakkelwaer (L270p Tegelen),
open (weer):
aope waer (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: "As op Gboeje Vriedaag de zón op t misbook vehient, hebben we nog dreeij wéke winkter".
òòpe wéér (L270p Tegelen),
zacht winterweer:
zaacht winkterwaer (L270p Tegelen)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25237 |
zachte wind, briesje |
zuchtje (wind):
zugjə (L270p Tegelen)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 19537 |
zachtharige bezem |
bezem:
bessem (L270p Tegelen),
kamerbezem:
kamer-bessem (L270p Tegelen),
kamerbessem (L270p Tegelen)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 30194 |
zadeldak |
schuins dak:
šȳns˱ dāk (L270p Tegelen),
zadeldak:
zāldāk (L270p Tegelen)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
| 31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hāmmę̄kǝr (L270p Tegelen)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
| 31786 |
zagen |
zagen:
zāgǝ (L270p Tegelen)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
| 29614 |
zak |
zak:
zak (L270p Tegelen)
|
Plaats waar de klei plotseling veel dieper zit. [N 98, 23; monogr.]
II-8
|