| 17681 |
zenuw |
zeen:
zeen (L270p Tegelen),
zenuw:
zeenuw (L270p Tegelen),
zenuw (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 23513 |
zeswekenmis |
zeswekendienst:
zeswekediens (L270p Tegelen)
|
Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 29874 |
zetplank |
zethout:
zęthǫlt (L270p Tegelen)
|
Plank waarop de met behulp van de vorm geperste, ruwe pan werd omgekeerd. De zetplank met de daarop gedeponeerde dakpan werd vervolgens in een droogrek geschoven. Het ɛzethoutɛ kon ook van koper of ijzer vervaardigd zijn - Hermans, pag. 14.' [monogr.]
II-8
|
| 34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zeug (L270p Tegelen),
zoog:
zōx (L270p Tegelen)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
| 33397 |
zeugekooi |
baggenkouw:
baqǝkǫu̯ (L270p Tegelen),
loopkouw:
lǫu̯pkǫu̯ (L270p Tegelen)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
| 19718 |
zeven |
zeven:
zeevə (L270p Tegelen),
zijen:
zei̯ə (L270p Tegelen)
|
het van ongerechtigheden zuiveren van bijv. melk met behulp van een heel fijn van haar gevlochten zift. Men gebruikte hiervoor vaak ook een neteldoekje || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
| 33146 |
zeven met de handzeef |
kafrein maken:
kafrein maken (L270p Tegelen)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
zevere (L270p Tegelen)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
| 18581 |
zich aankleden |
aantrekken:
aantrêkke (L270p Tegelen),
kleden:
kleije (L270p Tegelen)
|
kleden || zich kleden
III-1-3
|
| 33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L270p Tegelen)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|