| 17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
ös chpooje (L270p Tegelen)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
| 19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
zich heel get menen:
zich hiël get mei’ne (L270p Tegelen)
|
zich heel wat inbeelden
III-1-4
|
| 24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
naar de pastoor gaan:
nao de pesjtooër (L270p Tegelen)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 34232 |
zich moeilijk laten melken |
taai:
tɛj (L270p Tegelen),
zich taai melken:
(de koe) mø̜lkt zex tɛj (L270p Tegelen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
| 33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wensǝlǝ (L270p Tegelen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
| 34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (L270p Tegelen),
zich schurken:
zex šø̜rkǝ (L270p Tegelen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
| 18201 |
zich verkleden |
omtrekken:
ömtrekke (L270p Tegelen),
ömtrêkke (L270p Tegelen)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)] || van kleren verwisselen
III-1-3
|
| 33038 |
zicht |
pik:
pek (L270p Tegelen
[(nog bij enkelen bekend)]
),
zicht:
zex (L270p Tegelen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
| 24053 |
ziekenlantaarn |
lamp:
lamp (L270p Tegelen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
ziekezuster (L270p Tegelen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|