e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont geruite langwerpige omslagdoek sjaal: sjaal (Tegelen) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met rode kop roodbonte koe: rūǝtboŋtǝ [koe] (Tegelen), roodkop: rūǝtkǫp (Tegelen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte koe met zwarte kop zwartkop: žwartkǫp (Tegelen) [N 3A, 128] I-11
bonte kraai bonte kraai: bongtə kreij (Tegelen) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
bonte specht, specht draainekje: alleen in kandidaatsscriptie soort specht  dreijnèkske (Tegelen) draaihals III-4-1
bontkraag pelskraag: pelskraag (Tegelen, ... ) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bontmantel (Tegelen), bònkmankel (Tegelen), Bônk-mankel (Tegelen), maar dit is stilaan vervangen door "bôntmantel  bônk-mankel (Tegelen), vervangt stilaan bônk-mankel  Bôntmantel (Tegelen), pelsmantel: pelsmankel (Tegelen) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: baog (Tegelen), bǭx (Tegelen), enem bohch(j) (Tegelen), pijlenboog: `n pielemboag (Tegelen), pi.ləmb^oͅ:ch (Tegelen), piélembaog (Tegelen), raamboog: rāmbǭx (Tegelen), rondboog: roŋk˱bǭx (Tegelen), spanboog: španbǭx (Tegelen) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog voor het schieten met pijlen. || Boog voor t pijlschieten. || Boog. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2
boogkorf boogkorf: boogkorf (Tegelen) Langwerpige korf maar boogvormig aan de bovenzijde in de vorm van een broodtrommel, van stro gemaakt en met riet genaaid. De boogkorf is een tussenvorm tussen de oude, ronde strokorf en de moderne bijenkast. Een typisch voorbeeld van een boogkorf is de Gravenhorster boogkorf, die van stro over een mal gevlochten wordt en al naar gelang de grootte 9, 12 of 16 boograampjes bevat, welke in de kop van de korf door een zaag op de juiste afstand worden gehouden en van onderen met oognagels in de korfwand worden vastgezet (De Roever, pag. 170-171). De ramen zijn beweegbare, houten kaders die men naar believen uit de korf kan nemen of terugplaatsen. Een nadeel is dat, wanneer de vlechter niet al te minutieus heeft gewerkt of wanneer de korf door zijn gewicht gaat doorzakken, de raampjes niet meer uitneembaar zijn. Het principe van de Gravenhorster boogkorf is, dat hij is ontstaan door de combinatie van het goedkope materiaal stro en de voordelen van de losse bouw, namelijk ramen. [N 63, 3d; N 63, 2b; N 63, 3c] II-6
boogschaaf met bolle zool bootje: bȳǝtjǝ (Tegelen), holschaaf: hǫlšāf (Tegelen), hǭlšāf (Tegelen) Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35] II-12