e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuur oprispen branden, het zuur brandt mij: t zoer brand mich (Tegelen), het zuur krijgen: t zoer kriege (Tegelen), maagzuur krijgen: maachzoer kriegen (Tegelen), opstoten, het zuur stoot mij op: t zoeër sjtuut mich op (Tegelen) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
zuurdeeg zuurdeeg: zurdęjx (Tegelen), zūrdęjx (Tegelen) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdeeg maken zuur kweken: zūr kwēkǝ (Tegelen), zuur maken: zūr mākǝ (Tegelen) Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.] II-1
zuurdesem zuurdeeg: Syst. Veldeke  zoerdeig (Tegelen), Syst. WBD  zoerdeig (Tegelen) Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] III-2-3
zuurkool witte kappes: Syst. Veldeke Als kool: witte kappes  witte kappes (Tegelen), zuurmoes: zoer’moos (Tegelen), Syst. Veldeke  zoermoos (Tegelen, ... ), Syst. WBD  zoe’rmoos (Tegelen), zoërmoos (Tegelen), zōērmoos (Tegelen) zuurkool || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
zuurkoolstamppot stamppot van zuurmoes: Syst. Veldeke  stamppot van zoermoos (Tegelen), zuurmoes: Syst. Veldeke  zoermoos (Tegelen), Syst. WBD  zoërmoos (Tegelen), zōērmoos (Tegelen), zuurmoesstamp: Syst. WBD  zoe’rmoossjtamp (Tegelen) Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)] III-2-3
zwaaien met het wierookvat met het wierooksvat zwaaien: met et wierooksvaat zjweie (Tegelen) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwaaihaak zwaaihaak: žwɛjhǭk (Tegelen), zweihaak: žwɛjhǭk (Tegelen) Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.] || Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.] II-12, II-9
zwaar paard bels: bɛls (Tegelen), bonk: bōŋk (Tegelen), knol: knǫl (Tegelen) Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b] I-9
zwaar verkouden zwaar verkoud: ich bün zwaor verkaat (Tegelen) Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2