e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwartkop zwartkopje: zjwartkop, -köpke (Tegelen) zwartkop III-4-1
zwartwerk zwart werk: zwart wɛrk (Tegelen) Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c] II-7
zwavelstok spaantje: mv sjpîênkes  sjpîênke (Tegelen), zwegeltje: mv zjwéégelkes  zjwéégelke (Tegelen), mv. zjwaegelkes  zjwaegelke (Tegelen) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwavel: šwèvel (Tegelen), zjwavel (Tegelen), zwaavel (Tegelen), ps. of toch omspellen volgens Frings: [zwÅvel]?  zwāvĕl (Tegelen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: šmek (Tegelen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweet zweet: schweit (Tegelen), sjweit (Tegelen), zjweit (Tegelen, ... ), zweit (Tegelen) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwellen van de uier (ze) krijgt uier: krixt yi̯ǝr (Tegelen) [N 8, 51] I-9
zwemmen zwemmen: zj(w)ume (Tegelen), zjwumme (Tegelen, ... ), zjwömə (Tegelen) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwemstenen bimsstenen: bemsšt ̇ęjn (Tegelen), bimsšt ̇ęjn (Tegelen) Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e] II-9
zwengel van de handmolen zwingel: žweŋǝl (Tegelen) De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15] II-3