| 19517 |
botervlootje |
boterkompje:
bôtter-kumpke (L270p Tegelen),
boterpot:
botterpot (L270p Tegelen),
bôtterpot (L270p Tegelen),
(pötje)
bòterpot (L270p Tegelen),
thans; vroeger bottervluetje
botərpoͅt (L270p Tegelen),
boterpotje:
böterpötje (L270p Tegelen),
botervlootje:
vero
botərvlyətjə (L270p Tegelen)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 32948 |
botteriken |
horden:
hōrtǝ (L270p Tegelen)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
| 20527 |
bouillon |
broei:
breuj (L270p Tegelen)
|
afkooksel van lever, nieren, afvalvlees etc. voor het bereiden van balkenbrei
III-2-3
|
| 29961 |
bouwemmer |
emer:
ęjmǝr (L270p Tegelen),
ɛjmǝr (L270p Tegelen),
houteren emer:
hø̜ltǝrǝn ɛjmǝr (L270p Tegelen)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
| 28461 |
bouwen |
raten komen deruit:
rǭtǝ komǝ drū.t (L270p Tegelen)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
| 30055 |
bouwgrond |
basislaag:
bāzeslǭx (L270p Tegelen),
zandlaag:
zaŋklǭx (L270p Tegelen)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
| 33644 |
bouwland |
bouwland:
bowlaŋk (L270p Tegelen),
bǫu̯wlaŋk (L270p Tegelen),
eind:
eŋ (L270p Tegelen),
kamp:
kamp (L270p Tegelen),
land:
laŋk (L270p Tegelen),
lā.ŋk (L270p Tegelen),
veld:
vɛlt (L270p Tegelen),
veldgrond:
veldgrond (L270p Tegelen),
vɛltgrō.ŋk (L270p Tegelen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 32729 |
bouwvoor |
nerf/erf:
dǝn ɛ.rǝf (L270p Tegelen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
| 26044 |
bovenbalk |
bovenbalk:
bǭvǝn˱balǝk (L270p Tegelen)
|
De zware horizontale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62c]
II-12
|
| 25495 |
bovenbeschuit |
dop:
dop (L270p Tegelen),
kapje:
%%meervoud%%
kɛpkǝs (L270p Tegelen)
|
Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a]
II-1
|