20670 |
broodpap |
bedelaarspap:
Syst. WBD
bé‧delaerspap (L270p Tegelen),
broodpap:
Syst. Veldeke
broëdpap (L270p Tegelen),
Syst. WBD
broëdpap (L270p Tegelen),
brôêdpap (L270p Tegelen)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
buikman:
met krenten en rozijnen gebakken in de (ruwe) vorm van een mannetje
boek’mán (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
boekman (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. WBD
boekman (L270p Tegelen),
Syst. WBD Een ~ is in L 270 ook een zeer populair Sinterklaasgebak. Het heeft een zeer primitieve vorm van een mannetje, en varieert in afmetingen van 20 tot 100 cm lengte. De kleinse (boekmènkes) worden met krenten gebakken; de grotere (boven 40 cm) met krenten en rozijnen. Deze grotere zijn daarenboven nog voorzien van een witte aarden pijp. Ook dit gebak is stilaan aan het verdwijnen; alleen de zuiver Limburgse families handhaven het nog.
boekman (L270p Tegelen),
buikmannetje:
Syst. WBD
boekmenke (L270p Tegelen)
|
sinterklaasgebak || Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25617 |
broodrek |
broodrek:
bruǝtręk (L270p Tegelen),
hortje:
%%meervoud%%
hø̄rtjǝs (L270p Tegelen)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
25494 |
broodslot |
naad:
nǭt (L270p Tegelen)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L270p Tegelen)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25710 |
brouwersknecht |
brouwersmof:
brouwersmof (L270p Tegelen)
|
De persoon die de brouwmeester assisteert bij de voornaamste werkzaamheden in het brouwhuis zoals beslaan, aftrekken en klaren, koken en wort koelen. Alleen in L 325 houdt de brouwersknecht zich uitsluitend bezig met het aftrekken en klaren, terwijl in P 120 de helper alleen assisteert bij de drie eerstgenoemde werkzaamheden. Volgens de invuller uit L 250 is de taak van de hulpbrouwer, naast de bovengenoemde werkzaamheden, het schoonmaken en pletten van het brouwgraan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''brouwer''. [N 35, 58a; N 35, 58b; N 35, 58c; N 38, 58d; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brø̜k (L270p Tegelen),
brøͅk (L270p Tegelen)
|
brug [RND] || Schragen met planken erover, die men aanbracht op de blootgelegde kleilaag. Via de brug werd het afgegraven zand per kruiwagen of kipkar naar de stortplaats vervoerd. [monogr.]
II-8, III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L270p Tegelen),
broet (L270p Tegelen),
broeëd (L270p Tegelen)
|
bruid [DC 05 (1937)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedəgom (L270p Tegelen),
broeëdegom (L270p Tegelen)
|
bruidegom [DC 05 (1937)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudje (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
brüdje (L270p Tegelen),
ein bruudje (L270p Tegelen),
en bruudje (L270p Tegelen),
en bruutje (L270p Tegelen)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|